LT 512-1996
            Omhoog LT 512-1996 LT 523-1997

Leesvaardigheid met WinCalis           

De traditionele les in het traditionele klaslokaal met het traditionele leerboek zal door de opkomst van multimedia drastisch veranderen. De leerlingen worden gedwongen zich zelfstandig lerend een weg te banen door het grote aanbod aan informatie dat gedigitaliseerd op hen afkomt. Ook de traditionele leraar ontkomt hier niet aan en zal zijn onderwijs computerondersteund aanvullen. Een auteursprogramma als WinCalis kan hem daarbij behulpzaam zijn. 

Een voorbeeldtoepassing voor het vreemde talen onderwijs 

WinCalis is ontwikkeld door Duke University in Durham, North Carolina (USA). De oudere, nog niet onder Windows draaiende versie 1.9 van dit programma werd al in 1987 door de SLO gratis aan belangstellende leraren ter beschikking gesteld om daarmee eigen lessen te ontwikkelen. WinCalis leent zich uitstekend voor het schrijven van lesopdrachten. Teksten en afbeeldingen kunnen, na gescand te zijn, in WinCalis vanuit ASCI/ANSI- en .bmp-formaat worden geïmporteerd en geconverteerd naar de WinCaliscode. Het speciale vraagscherm biedt de auteur mogelijkheden uit de volgende vraagsoorten: multiple choice, true/false, short answer en cloze (invul). De auteur heeft vier schermen tot zijn beschikking: het tekstscherm (waarin meer dan één scherm vullende tekst kan worden ‘gescrold’), het vraagscherm, een scherm voor aanwijzingen (dat verschijnt wanneer de leer-ling daarom vraagt of wanneer dat nodig is om een opdracht te verduidelijken) en het feedbackscherm (waarin de auteur kan aangeven waarom het antwoord goed of fout is). Precies zoals in de klassensituatie is het mogelijk via de clue-optie allerlei hints te geven om de leerling alsnog in staat te stellen op het goede antwoord te komen.

Een belangrijk element van deze vorm van computer-ondersteund onderwijs is de mogelijkheid die de auteur heeft het programma zo in te stellen dat het voor de leerlingen onmogelijk is om nar de volgende vraag te gaan, zonder dat hij eerst het goede antwoord heeft gegeven of gezien. Wel kan een leerling na enkele vergeefse pogingen door gebruik van de F6-toets te kennen geven dat hij het goede antwoord niet weet en opgeeft. Hij krijgt het goede antwoord dan te zien met uiteraard de uitleg die hij in een normale klassensituatie ook van de leraar zou hebben gekregen. Daarmee wordt de motivatie om verder te gaan op peil gehouden.
De nieuwste versie 2.1 van WinCalis biedt allerlei mogelijkheden tot import en verwerking van multi-media, zoals bewegende beelden en geluid, waardoor het programma geschikt is voor luistervaardigheidsopdrachten.
Zoals gezegd: WinCalis is een auteursprogramma, een leeg programma dus; er zijn auteurs nodig die het vullen, waarbij ze dezelfde mogelijkheden hebben om lesmateriaal op te nemen als in een traditioneel onderwijspakket: teksten, foto’s, plaatjes, tekeningen, luistermateriaal, videoclips, allerlei soorten opdrachten en vragen met als uitermate belangrijke extra’s: de feedback en de door de leerlingen gevraagde hulp, die beide in de traditionele onderwijspakketten ontbreken omdat ze behoren tot het domein van de leraar in de klas.
Van alle mogelijkheden die WinCalis biedt, heb ik als auteur gekozen voor het ontwikkelen van lesmateriaal leesvaardigheid ten behoeve van de vernieuwde tweede fase van het vwo, omdat juist in het studiehuis de zelfstandig lerende leerling computerondersteuning moet worden geboden. Het gaat daarbij om aanvullend lesmateriaal op de voor de tweede fase in ontwikkeling zijnde niet-computerondersteunde leesvaardigheidstraining.

 Toepassing voor leesvaardigheidstraining 

Het verplichte deelvak leesvaardigheid Frans vwo krijgt in de vernieuwde tweede fase een studiebelasting van 160 uur. In het advies-examenprogramma van de stuurgroep Profiel tweede fase staat aangegeven aan welke acht eindtermen de kandidaten moeten voldoen. Hierbij ligt de nadruk op extensief lezen, waarbij de eis wordt gesteld dat de kandidaten in staat moeten zijn om per uur ongeveer 25 pagina’s van 250 woorden te lezen. Om de leerlingen daarin te oefenen zal de voorkeur van leerlingen en docenten zeker uitgaan naar het lezen van langere teksten vanaf papieren niet vanaf een computerscherm. Om die reden heb ik deze vorm van extensief lezen niet aan het WinCalis-programma toebedacht. De teksten die ik uitzoek beslaan maximaal twee A4’tjes. De leerlingen krijgen de teksten aangeboden in een door mij vastgestelde volgorde; dat biedt me de gelegenheid om de moeilijkheidsgraad van de teksten langzaam op te voeren.
Hoewel het globaliserend lezen, zoals het skimmen (op hoofdzaken lezen zonder acht te slaan op details) en scannen (het zoeken naar speciale informatie) als leerdoel in de eindtermen is opgenomen ten koste van het intensief lezen, vind ik, o.a. uit rendementsoverwegingen, een leeswijze tot op zinsniveau te verkiezen. Dat betekent dat ook de details van een tekst aan de orde komen (eindterm 3) en de leerlingen gedwongen worden te lezen tot op woordniveau. In de huidige onderwijspraktijk is dat trouwens ook nog noodzakelijk vanwege de cloze-toetsen die het cse zijn binnengeslopen en waarvan nog niet vaststaat of ze uit de nieuwe examenregelingen weer zullen verdwijnen.
Ook moest ik beslissen of ik vragen, opdrachten, feedback en hulp wel of niet in de doeltaal zou schrijven. Vooralsnog heb ik me geconformeerd aan de markt en gekozen voor Nederlands als instructietaal.

Een voorbeeld

Bij elke tekst horen vier lesonderdelen:

De leerlingen doorlopen steeds de cyclus in de aangegeven volgorde. Het is mogelijk om de teksten na het scannen in de oorspronkelijke opmaak, meestal in 3 of 4 kolommen, in WinCalis te importeren. Het nadeel hiervan is de onoverzichtelijkheid op het kleine beeldscherm. Om die reden heb ik van alle teksten éénkolomsteksten gemaakt. Deze worden dan verdeeld in de oorspronkelijk aangegeven alinea’s en paragrafen. Door dit zo te doen wordt de authenticiteit van de tekst ten dele opgeofferd aan het gemak van de lezer. 

Les 1: voorspellend lezen

Tekst 1: Pollution automobile. 



0
Certains veulent partir habiter à la campagne. D'autres enfourchent leur vélo ou prennent le métro pour donner l'exemple. La plupart se plaignent d'avoir les yeux qui piquent. Bref, la pollution est devenue le sujet de conversation numéro 1 des Parisiens. En attendant les décisions de nos députés sur la limitation de la circulation automobile, voici dix conseils pour mieux respirer. 

0.1. Kijk naar de tekening. Waarover gaat deze tekst?
A. Over iemand die stikt in de autodampen.
B. Over auto's die de stad vervuilen.
C. Over iemand die zich overgeeft aan de autodampen.
D. Over milieuvervuiling door auto's en wat wij daartegen kunnen doen. 

0.2. Welke woorden geven aan dat er 3 groepen zijn? Noteer ze in het Nederlands.
0.3. Welk woord geeft aan dat er een conclusie volgt?
 
0.4. Wat staat er in de kopjes die boven elk fragment staan?
 

Daaronder staan de 8 fragmenten van de tekst, echter zonder kopjes. De bedoeling is dat je de stukjes tekst globaal leest en daarbij het goede kopje kiest. Je zult een aantal woorden niet kennen. Dat is niet erg. Het gaat er hier alleen om dat je je een idee vormt over de inhoud van elk onderdeel van de tekst. Dat moet snel gebeuren, zonder dat je elk detail begrijpt.

1

80 % de la pollution est causée par la circulation automobile. Donc, tenez‑vous au courant régulièrement de la qualité de l'air. L'air est plus pollué lorsqu'il fait beau et qu'il n 'y a pas de vent.
 

1.5. Welk advies staat boven dit fragment? 
A. Ne prenez pas votre voiture les jours de pollution.
B. Tenez-vous au courant régulièrement de la qualité de lair.
C. Ne polluez pas la ville lorsqu'il fait beau.

2
70 % des trajets en ville se font sur un parcours de moins de 3 km. Pensez au vélo, aux transports en commun et, évidemment, à la marche à pied. Si vous utilisez votre voiture pour ne pas avoir de contravention quand elle est garée devant chez vous, pensez à utiliser la carte de résident (15 F par jour). Sachez que la Mairie de Paris envisage ce stationnement résidentiel gratuit pour la journée en cas de grosse pollution. 

2.6. Welk advies staat er boven dit fragment?
A. Laissez la voiture devant chez vous.
B. Évitez de prendre la voiture sur des petits trajets.
C. Stationnez votre voiture devant la Mairie de Paris. 

3
50 % des voitures polluent plus que la normale. Actuellement, lors du contrôle technique, le niveau de pollution est vérifié, mais uniquement sur les moteurs à essence. Dès le 1er janvier 1996, il sera obligatoire pour les Diesel et sera effectué tous les deux ans, au lieu de trois ans actuellement. Beaucoup de véhicules sont souvent obligés de faire effectuer une contre‑visite à cause du contrôle antipollution. 

3.7. Welk kopje zou boven dit fragment passen? Noteer de ontbrekende woorden. 

N'oubliez pas le.....

4
Depuis 1993, toutes les nouvelles voitures, même les Diesel, sont équipées de pots catalytiques qui filtrent les fines particules polluantes. Seul problème: le pot catalyti­que n'est efficace qu'après quelques minutes de fonctionnement. Or, c'est à froid qu'un Diesel crache le plus de gaz polluants. Un moteur Diesel émet trente fois plus de particules polluantes et deux fois plus d'oxyde d'azote qu'un moteur à essence
.
 

4.8. Welk kopje past hier het best boven?
A. Boycottez les Diesel.
B. Boycottez les moteurs à essence.
C. Achetez un pot catalytique.

5
La voiture électrique remplacera d'ici quinze ans une voiture à essence sur dix. Inconvénients: la vitesse est limitée à 100 km/h et il existe encore peu de bornes de recharge. Mais d'ici à la fin de l'année 95, la Mairie de Paris aura mis en place 114 bornes. Quelques voitures électriques existent déjà: l’AX de Citroën 82 300 F), la 106 de Peugeot  (92 000F), et Renault va bientôt commercialiser la Clio. Jusqu'à la fin de l'année 1996, l'État accordera une prime de 5 000 F à chaque acquéreur d'une voiture électrique.

5.9. Welk advies wordt hier gegeven?
A. Limitez votre vitesse.
B. Gagnez la prime de 5000 francs.
C. Achetez une voiture électrique.


6

Contrairement à ce qu'on pense, les autobus polluent moins que les voitures. Et la pollution dans le métro est moins importante que dans les rues. La ville de Paris va faire fonctionner plus de lignes de bus pendant le week‑end et les jours fériés et va offrir des tarifs spéciaux les jours de pic de pollution. Une convention " bus propres " a également été signée entre la ville et la RATP, afin de mettre en place deux mini­bus électriques (c'est peu, mais c'est mieux que rien) et des lignes de tramway.
 

6.10. Welk advies staat er boven dit fragment?
A. Prenez la bicyclette.
B. Prenez le bus ou le métro.
C. Prenez le bus.
D. Prenez le métro.

7
Les cyclistes doivent se contenter... les jours de faible pollution, bien sûr, de quel­ques pistes cyclables mal conçues et des quais parisiens le dimanche. La Mairie de Paris a l'intention de développer des "réseaux verts " (circuits piétonniers et pistes cyclables), en condamnant  la circulation dans une rue par quartier. En reliant ces rues, on pourrait passer  d'un arrondissement à l'autre sans croiser aucune voiture! Ecrivez à la Mairie de Paris pour avoir connaissance des premières rues réservées aux piétons et aux deux‑roues.
 

7.11. Welk kopje zou je boven dit fragment plaatsen?
A. Limitez la circulation automobile.
B. Créez des "réseaux verts".
C. Roulez à bicyclette.
D. Allez à pied.

8

L'Association des usagers de l'administration (37, boulevard Saint -Martin, Paris‑3e, tél.: 42 721115), présidée par Jean‑Claude Delarue, a créé un comité de défense des victimes de la pollution. Le but étant de rassembler les usagers afin d'obliger les pouvoirs publics à prendre des initiatives. Ce comité se bat: 

Le Mouvement de défense de la bicyclette (32, rue Raymond‑Losserand, Pa­ris‑14e, tél: 43 20 26 02) organise des réunions tous les deuxièmes samedis du mois afin de lutter contre la pollution et de promouvoir le vélo.
Claire Lajeune in ELLE, september 1995. 

8.12. Welk kopje zou je boven dit fragment kunnen zetten? 
A. Limitez la circulation automobile.
B. Défendez les victimes de la pollution.
C. Adhérez à une association.
D. Adhérez au Mouvement de défense de la bicyclette.

De leerlingen krijgen titel en tekening op het scherm. Met behulp van een meerkeuzevraag moeten ze voorspellen waar de tekst over gaat. In het goede antwoord gaat het vooral om de zinsnede ‘A nous de réagir’, omdat dit element (t.w. een oproep van de auteur aan de lezers om te reageren op de milieuverontreiniging door auto’s) als hoofdonderwerp van de tekst mag worden beschouwd. Vervolgens verschijnt op het scherm de eerste alinea, die net als in het tijdschrift vet is gedrukt.
De vragen betreffen de als connectoren te herkennen woorden certains, d’autres en la plupart. Ook wordt gevraagd welk woord een conclusie aangeeft (dat is bref). Tenslotte wordt gevraagd naar de belangrijkste zin uit deze alinea. Leerlingen moeten dan het verband kunnen leggen tussen de oproep van de schrijfster aan de automobilisten om zelf iets aan de autovervuiling te doen: het ‘A nous de réagir’ uit de titel en de tien adviezen die zij gaat geven om die reactie vorm te geven. (Wie ze gaat tellen ontdekt trouwens dat het er maar negen zijn.)
Vervolgens krijgen de leerlingen steeds een fragment te zien waarvan het kopje is afgehaald; zij moeten uit een aantal alternatieven het goede kiezen en skimmen daardoor dus snel even het betreffende tekstgedeelte. Ze hebben hierbij alle mogelijkheden om hun kennis van de wereld te mobiliseren, zoals in alinea 4, le contrôle technique (onze jaarlijkse autokeuring), of in alinea 5, Boycottez les Diesel (waarbij eigenlijk alleen maar gedacht hoeft te worden aan de stank van de uitlaatgassen van stadsbussen; elke leerling heeft daar wel eens achter gefietst). 

Les 2: woorden raden 

In WinCalis kan een auteur, als hij dat wenst, alle in de teksten voorkomende woorden in een woordenlijst zetten die door de leerlingen kan worden geraadpleegd. Ik heb daar niet voor gekozen omdat de training juist gebaseerd is op het lezen van teksten met onbekend vocabulaire. Want ook voor WinCalis-producties geldt het risico van tijdverlies en verlies van het contact met de tekst als leerlingen te vaak, om hun onzekerheid over een tekstinhoud te compenseren, in een woordenboek of woordenlijst gaan bladeren (Bogaards 1994, 219). Uit onderzoek blijkt ook dat het een goede optie is om raadvaardigheid vanuit een context systematisch te onderwijzen (Schouten-van Parreren 1985).
De auteur kan natuurlijk gewoon de vertaling van onbekend geachte moeilijke woorden zoals enfourcher, aimant, tuyau in de tekst zetten, maar die service wordt de leerlingen ook niet in het echte leven buiten de schoolmuren geboden. Het meest authentieke leesproces is er dus een met onbekend en zelfs te moeilijk vocabulaire. Dan blijft de leerling niets anders over dan doorlezen en proberen aanknopingspunten te vinden voor onbekende woorden. De auteur van WinCalis moet hem daarbij zo goed mogelijk helpen en wel door een systematische training te geven in het raden van woorden of – als dat bij sommige woorden niet mogelijk is – door hem gewoon door te laten lezen.
Bij het woorden raden krijgen de leerlingen opnieuw de tekst, in fragmenten verdeeld, in het tekstvenster te zien – nu met de kopjes. In de tekst staan de te raden woorden in kleur afgedrukt waardoor ze dus opvallen. De meest geëigende vraagvorm hiervoor is de cloze-oefening, waarbij de leerlingen de betekenis van een woord zelf typen. Enkele voorbeelden uit deze les kunnen de werkwijze verduidelijken.
Een woord als enfourcher uit alinea 1 krijgt pas zijn betekenis in relatie met velo, en dat staat weer in relatie met métro, zodat een redelijk denkende leerling als correcte antwoorden bij deze cloze-oefening de Nederlandse betekenis ‘pakken’ of 'nemen’ invult, die allebei door de auteur in de daarvoor bestemde anticipated correct answer-box zijn gegeven.
Bij het testen van het programma zal moeten blijken of leerlingen ook op andere correcte vertalingen komen, zoals opstappen. Een dergelijk woord kan dan alsnog als correct worden toegevoegd en wordt daardoor niet als fout door het programma aangemerkt.

De auteur moet altijd rekening houden met problematische passages in de teksten, zoals hier het tweede deel van alinea 3. Het vereist een behoorlijke kennis van de wereld om te begrijpen wat une carte de résident is. Gelukkig biedt WinCalis de auteur de ruimte om, voorafgaande aan de raadopdracht van dit begrip, enige uitleg te geven, waarbij wordt aangesloten bij het feit dat leerlingen uit de grote steden toch zeker wel eens gehoord zullen hebben van het daar in opkomst zijnde vignettensysteem.

Ook bij alinea 6 is uitleg vooraf op zijn plaats; er staan immers in dat zeer korte fragment te veel onbekende woorden. Ik schreef als inleiding bij deze vraag dat het kopje laat zien dat hier het advies luidt: de auto uit te rusten met een aimant  en dat het niet erg is als de lezer niet weet wat dat is, want hij hoeft eigenlijk alleen maar te begrijpen dat het iets is dat vervuiling tegengaat (anti-pollution). Dan kan hij gerust verder lezen.

Tweemaal een voorzetsel in een datum: dès le 1e janvier (alinea 4) en courant 1996 (alinea 6). Woorden die geknipt zijn om te raden als ze nog niet gekend zijn. Het zelfde geldt voor jours fériés  in combinatie met weekend uit alinea 8.
Moeilijker is weer de passage met de bornes de recharge. Het gegeven advies om een elektrische auto te kopen en de vermelding van enkele typen van bekende automerken, moet met behulp van enige kennis van het functioneren van elektrische auto’s er ook toe bijdragen dat leerlingen erachter komen dat inconvénients ‘bezwaren' zijn.

Auteurs van WinCalis zullen ook alert moeten zijn op verwante woorden in de tekst en daarnaar verwijzen in de gegeven feedback, zoals in deze tekst obliger en obligatoire in alinea 4 en bicyclette, cyclable, deux-roues en piéton, piétonnier in alinea 9. Het werkwoord obliger komt trouwens in alinea 10 weer voor en er wordt dan opnieuw gevraagd het te raden – dit in de hoop dat het niet meer nodig is.
Een begrip als transports en commun, dat vóórkomt in de alinea’s 3 en 10, moet toch als ons 'openbaar vervoer’ kunnen worden geraden.
In diezelfde alinea moet de kleur vert in réseaux verts toch ook de leerlingen op het goede spoor zetten, ook al kennen ze het woord réseaux niet. Voor die leerlingen die bij het raden van dit woord ‘net’ invullen, omdat ze dat al kennen uit ‘wegennet’, ‘spoorwegnet’ e.d., dient in de anticipated correct answer-box natuurlijk dit antwoord als correct te worden aangegeven met de verwijzing naar réseau de chemins en réseau de chemins de fer.
De auteur heeft bij alle opdrachten de mogelijkheid om in te stellen hoeveel keer de leerlingen mogen proberen het goede antwoord te geven. Dat loopt van 1 tot 99. Standaard staat 99 ingesteld en dat heb ik zo gelaten. Als ze echt niet op het goede antwoord komen, krijgen ze dit met behulp van de F6-toets aangereikt en kunnen ze verder. Maar daarvóór krijgen ze al bij elk fout antwoord de eerste letter van het woord te zien. De auteur kan met behulp van de schakeling allow-passing bepalen of de leerlingen wel of niet door mogen gaan zonder het goede antwoord te hebben gegeven. Ik heb die functie uitgezet omdat ik wil dat de leerlingen kennis nemen van het goede antwoord. Dat is onderdeel van het leerproces. 

Les 3: tekstbegrip 

Na het ‘koppen snellen’ en de zeer gedetailleerde woordraadoefening wordt ervan uitgegaan dat de leerlingen steeds meer van de tekst zijn gaan begrijpen. Om die reden volgen nu enkele meerkeuzevragen ter controle. De leerlingen zien wederom de tekst, maar nu niet meer in fragmenten verdeeld. De teksten zijn te lang en passen daarom natuurlijk niet in het geheel op het scherm. WinCalis heeft daarin voorzien, want zodra in alle vensters de tekst te lang is, verschijnt er aan de rechterkant de bekende schuifbalk met de pijlen omhoog en omlaag. Daarmee ‘scrollen’ de leerlingen de tekst naar de passage waar ze denken dat het goede antwoord te vinden is. Dat moet in deze fase van de lessenreeks geen probleem meer opleveren.
Tekstbegripvragen zijn veel eenvoudiger te schrijven dan voorspellend lezen-opdrachten, omdat deze laatste tot doel hebben leerlingen een strategie bij te brengen om ontbrekende taalkennis te compenseren. Leraar-auteurs hebben nu eenmaal de neiging om hun vraagstelling te beperken tot de inhoud van de teksten, waardoor ze de lerenden de
kans ontnemen om een strategie te zoeken, deze toe te passen en daardoor tekstinhouden beter te doorgronden. 

Les 4: woorden leren 

Ik was ook verplicht een beslissing te nemen of ik wel of niet een vocabulairelijn zou koppelen aan de leesactiviteit. De meningen hierover zijn nl. zeer verdeeld. Bogaards citeert een aantal theorieën en concludeert dan dat het leren en laten leren van los aangeboden woorden en woorden uit contexten elkaar niet uitsluiten, maar op eigen wijze hun nut hebben en elkaar aanvullen (Bogaards 1994, 189).
Voor de koppeling van woorden raden en leren zoals ik dat voorsta, pleit ook nog het argument dat bij de leerlingen de lust om woorden te leren verdwijnt, als ze toch steeds de gelegenheid krijgen alles op te zoeken. Bovendien ga ik er voorlopig ook nog maar van uit dat in de vernieuwde examens bij het examen leesvaardigheid geen woordenboek mag worden gebruikt, waardoor de scholen verplicht blijven om de leerlingen een behoorlijke woordenschat bij te brengen.
Vandaar dat ik als laatste les bij elke tekst de meest courante woorden met de cloze-oefening van WinCalis overhoor. Daarbij passeert uiteraard een aantal wel of niet geraden woorden opnieuw de revue, maar nu zonder zinsverband. De leerlingen moeten de woorden nu leren. Wanneer de leerling het woord niet weet of inmiddels heeft vergeten, kan hij via de clue-knop om zinsverband vragen. Hij krijgt dan een kort zinnetje met daarin het betreffende woord.
De keuze welk woord wel en welk woord niet, baseer ik op mijn ervaring. De betekenis van het woord is die van de tekst. Van woorden met meer dan één betekenis wordt de vertaling in de correct answer-box gegeven, omdat leerlingen die natuurlijk ook kunnen geven en daarna een foutmelding niet op zijn plaats is. Woorden uit vorige teksten worden elke keer opnieuw opgenomen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat dit de beklijving ten goede komt (Schouten-van Parreren 1985).

Controle door de docent 

Welke inhoud de school ook geeft aan het studiehuis – het zal duidelijk zijn dat computerondersteund onderwijs daarbij van groot nut kan zijn. Een goed gebruik van de feedback-functie en het uitbuiten van de andere mogelijkheden van WinCalis, maar vooral een didactisch juiste vraagstelling van de auteur, kunnen ertoe bijdragen dat het studiehuis wordt wat het dient te zijn: een plaats binnen of buiten de school, waar de leerlingen zelfstandig, individueel of samen aan een taak werken zonder dat daar een leraar lesuurgewijs aan te pas komt. Deze geeft alleen de opdracht om vóór een bepaalde datum een aantal WinCalis-teksten door te nemen inclusief het leren van de gevraagde woorden. Het programma geeft aan het einde van elke les aan hoeveel antwoorden de leerling goed heeft. De auteur heeft de mogelijkheid de leerling te dwingen alle fout beantwoorde vragen opnieuw te maken, alvorens hij naar de volgende les kan gaan.
De huidige versie 2.1 van WinCalis bevat overigens geen vorderingenregistratie. Misschien komt dat nog in een latere versie. Wanneer een docent toch wil controleren of aan de opdracht is voldaan, kan hij dat doen door bijvoorbeeld aan de leerlingen te vragen een tekst schriftelijk of mondeling samen te vatten, door een aantal vragen over de tekst te stellen, door een aantal woorden te overhoren enz. De docent krijgt de beschikking over een kopie van de originele tekst en hoeft dan niet eerst zelf het computerprogramma te draaien.

Literatuur 

Levende Talen september, 1996

 

terug


 © John Daniëls stuur een bericht aan het bureau LT