Interview

terug

Arie Hoeflaak: "Er was eens een leraar in 't Noorden....."

De vereniging kent 6 ereleden: Louis Eggermont, Theo van Els, Martin Mulder, K.A. Stutterheim, Alie Toussaint, en, sinds de laatste jaarvergadering, John Daniëls, ´vaste waarde´ voor het magazine als leverancier van artikelen over ICT-toepassingen in het vreemde-talenonderwijs. Arie Hoeflaak ging in gesprek met hem en nam zijn loopbaan door. John was van 1976 tot 1981 voorzitter sectie Frans van de  VLLT, tevens vice-voorzitter van het Hoofdbestuur. Van 1997 tot 2001 was hij redacteur van LTM, en is vanaf 1997 tot heden webmaster van Levende Talen. Ze kwamen daarbij een aantal ontwikkelingen en gebeurtenissen tegen die kenmerkend waren voor het (talen-)onderwijs in Nederland sinds de jaren zestig van de vorige eeuw: van Middenschool via Harmonisatiewet tot Iederwijs. Maar ook zijn grote belangstelling voor het gebruik van media in het onderwijs komt aan bod. Een kwieke veteraan aan het woord.

Francofiel?
Geconfronteerd met het motto van Henri de Bornier (1825-1901): « Tout homme a deux pays, le sien et puis la France » : ”Helemaal mee eens, maar vlak België ook niet uit, Tongeren bijvoorbeeld, zijn prachtige kathedraal en het museum van oudheden met Romeinse opgravingen - vaut le voyage!”
Zijn favoriete auteurs: Molière en Rabelais: “Molière en Rabelais konden de mensen laten lachen. Maakten beiden grappen over de kerk. Dat kon de clerus natuurlijk niet hebben. Vooral Molière kon geraffineerd treiteren. Hij laat zijn Dom Juan een fooi geven aan een bedelaar met de woorden: pour l'amour de l'humanité, wat natuurlijk had moeten zijn: pour l'amour de Dieu. Die man was toch zijn tijd ver vooruit”.
John´s motief om Frans te gaan studeren is tamelijk verrassend: “ Mijn vader was zakenman en vond een taal studeren (= leraar worden) niks: ´dan word je ambtenaar´. Van hem mocht ik het niet, maar ik deed het toch.” Nu voor dezelfde keus gesteld: “Nee, de toekomst van het vak is nu heel onzeker, en er moet toch ook brood op de plank komen.” 

Positie van het Frans
Die onzekerheid is niet van vandaag of gisteren. De jaren zeventig waren de tijd van de 32-30 maatregel en het Frans moest terug van 5 naar 3 uur in de brugklas. De Harmonisatiewet wilde de kloof dichten tussen het lager beroepsonderwijs enerzijds en het algemeen voortgezet onderwijs anderzijds en het Frans was daarbij, zo vond de (progressieve) politiek, een sta-in-de-weg. Ook de toenmalige sectie Nederlands was die mening toegedaan, want grammatica –nodig voor het leren van Frans-, weg ermee, was toen de trend.
“Wij, het SLOotje uit 1980  (Heleen de Hondt,  Noortje Jacobs, Trude Maas, Ingrid Wijgh ) schreven een raamleerplan om te laten zien dat iedereen Frans kan leren, ook lbo-leerlingen. Bij het ontwikkeling van dat leerplan lieten we ons inspireren door de notioneel-functionele methode, ontwikkeld door o.a. Frank Candlin in Engeland en het Treshold Level van Jan van Ek hier te lande. Van deze benadering zie je heel veel terug in de huidige communicatieve aanpak.
Het waren roerige tijden: Marcus Bakker –toenmalig kamerlid van de CPN- riep verontwaardigd uit tijdens een roerige protestdemonstratie van docenten Frans: ´Kunnen onze arbeiderskinderen eindelijk Frans leren, nu mogen ze dat niet!´.
De tweejarige brugperiode was trouwens een puur politiek compromis tussen brugklas en driejarige periode. De docenten kregen te maken met differentiatie binnen klassenverband en sociaal leren. Dat klinkt natuurlijk politiek wel aardig, maar breng het maar eens in praktijk. Je moet lesgeven op een behoorlijk niveau en eisen aan je leerlingen stellen, maar aan de andere kant kun je ook tolerant zijn als ze iets niet kunnen en daardoor fouten maken. Dat moet ook wel, want homogene klassen bestaan niet.

In 1975 bij de bouw van onze nieuwe school konden de talensecties een Sony talenpracticum krijgen ter waarde van 60.000 gulden. De rector verlangde van mij een nota om daarmee bij het gemeentebestuur het geld daarvoor aan te vragen. Ik bladerde tien jaargangen Levende Talen door op zoek naar informatie over dit onderwerp. Vond slechts één artikel van de hand van ene meneer Hupkes, in die dagen vakdidacticus Frans aan de lerarenopleiding Zuid-West Nederland in Delft. Zijn conclusie was echter dat een talenpracticum niet een ruimte mocht zijn waar docenten af en toe met hun leerlingen een excursie naar toe maken. Toen ons talenpracticum er stond, gingen docenten er af en toe met een klas heen, precies zoals dat dus niet moest. Specifiek luister- en spreekmateriaal was er niet, dus werkten we daar klassikaal met de bij de leergang geleverde cassettebandjes. Toen na een paar jaar de conrector organisatie het lokaal nodig had voor andere vakken en het talenpracticum werd afgebroken, protesteerde ook niemand. Het ingewikkelde docentenpaneel ging naar het grof huisvuil, tien van de dertig tafels met ingebouwde cassetterecorders werden in de mediatheek geplaatst waar de leerlingen de recorders gebruikten om naar hun favoriete muziek te luisteren. Ik moet altijd aan ons talenpracticum denken als ik een computerlokaal binnenga.


In 1970 richtte ik met een paar collega's Frans van openbare, Christelijke en Katholieke
scholen voor voortgezet onderwijs de Haarlemse Werkgroep Frans op. In onze regio was deze vorm van samenwerking door de zuilen heen iets nieuws. We gingen multiple choice vragen maken bij alle lessen van La plus belle langue van het indertijd bekende duo Eggermont en Hoekstra. Het bijzondere aan onze toetsen was dat de leerlingen hun gekozen antwoorden moesten aanstrepen op een antwoordkaart. Ik verzamelde al die ingevulde kaarten, die via iemand van de afdeling automatisering van de gemeente Haarlem werden bezorgd bij IBM in Amsterdam. Na 2 weken kreeg ik dan een enorm pak papier terug met alle uitslagen. De werkgroep bekeek de prestaties van zo'n 30 klassen en kende aan de score een cijfer toe. Die was bindend voor alle deelnemende leerlingen. Met de vervanging van La plus belle langue door Vive le français, ook van Thieme, verdwenen de toetsen in de poubelle! Daarna kwamen On y va en On y va tous van Meulenhoff. De Haarlemse Werkgroep Frans kreeg van deze uitgever schriftelijk toestemming om de bij de leergang behorende cassettes te laten kopiëren en aan de leerlingen te verkopen. We deden dat een jaar of vijf. Toen wilden we weer iets nieuws. Het werd tevens het laatste project van de Haarlemse Werkgroep Frans. Ik had op één van de middenschoolconferenties kennis gemaakt met een docent, die in Engeland Frans had gegeven met de leergang Éclair van Mary Glasgow Publications. Hij had veel fantastisch materiaal bij zich. Via uitgever SMD (nu opgegaan in ThiemeMeulenhoff) werd Éclair geïmporteerd. De Haarlemse Werkgroep kreeg wederom kopieerrecht. Zo ontstond onze eigen versie van deze methode, die was gebaseerd op het oefenen van spreek- en luistervaardigheid en waarin nauwelijks grammatica voorkwam. Op verzoek van ouders en leerlingen schreven we er mondjesmaat taalregels bij. Elk jaar kwam de werkgroep met een nieuwe versie uit. Daarmee gingen we camera ready naar SMD, mochten zelf de pagina's kopiëren. De uitgever maakte de kaft en niette de pagina's aan elkaar en liet ook de cassettes kopiëren. Wat je van zo'n project leert is niet in nascholingsdagen uit te drukken. Toen we niet meer veel nieuws aan onze driejarige Éclaircursus konden toevoegen en we ook te maken kregen met collega's, die weer eens iets anders wilden, stopten we met Éclair. Het werd door de uitgever omgezet in de leergang Omnibus. De Engelse oorsprong daarvan is nog te zien aan de in Omnibus uit Éclair overgenomen havenplaats Dieppe, waar de Engelsen met de boot aankomen en van waaruit ze zich in het Frans moesten zien te redden.

ICT
“Je publiceert zeer regelmatig over ICT in het talenonderwijs Vanwaar die fascinatie daarvoor?”

“Al van begin af aan had ik belangstelling voor toepassing van de techniek in het vreemde-talenonderwijs. Je had destijds spoelenrecorders, en het was dan een heel gedoe om je banden op de juiste plek klaar te hebben staan, tijd om terug te spoelen tussen de lessen door was er natuurlijk niet. Gelukkig was er een creatieve amanuensis, die een mooi plankje met twee staafjes erop voor me maakte waarop ik mijn banden voor de verschillende klassen kon klaarleggen.
Radio in de klas had ik ook, maar Franse uitzendingen waren in die tijd wel saai en te moeilijk voor mijn leerlingen. Met video ben ik pas begonnen toen onze sectie een eigen televisie en videorecorder kon aanschaffen. Verfilmingen van de boeken van Simenon en Maupassant vielen veel beter bij de leerlingen.
Daar hoort trouwens een aardig verhaal bij. We hadden regelmatig uitwisselingen met een school in Parijs. De rector van onze Franse partnerschool had een bezoek geregeld aan het  hoofdkantoor van TV5. Onze leerlingen hadden de opdracht gekregen een programma van Thalassa voor te bereiden en daarop commentaar te geven. De tijdens die bijeenkomst aanwezige redactie van dat programma kreeg van onze leerlingen te horen dat ze er niets aan vonden, vooral omdat ze dat rappe Frans niet begrepen. Ze hadden bedacht dat, als programma’s van TV5 nu eens in het Frans ondertiteld zouden worden, ze er dan meer aan zouden hebben. Enige tijd daarna werden de films ondertiteld in het Frans. Deze waren daarna goed bruikbaar in de lessen Frans.

Tot slot
Een specimen van John´s poëtisch talent: als voorzitter van de sectie Frans van LT hield hij ooit op de jaarvergadering een jaarrede die hij als volgt besloot:
Er was eens een leraar in ´t Noorden
Die overhoorde slechts werk- en andere woorden
De leerlingen baalden
Van de enen die ze haalden
En dachten: Que je l´assassinasse
Is toch : Dat ik hem vermoordde?

Voor wie is geïnteresseerd in meer werk van John´s hand:

Van Mammoetwet tot Basisvorming, van kwaad tot erger? 
Van Mammoetwet tot Basisvorming, 'gelijke kansen' blijven illusie
TalenQuests, wat kunnen leerlingen ermee?


 © John Daniëls stuur een bericht aan het bureau LT