Alessandra Corda: Internet in het talenonderwijs (Coutinho 1999, f.45.--)
Tijdens haar studie aan de Lerarenopleiding van de
Universiteit van Amsterdam verrichtte Alessandra Corda al onderzoek naar de
didactische mogelijkheden van Internet, onderwerp dat haar boeide. Ze is nu
werkzaam als coördinator voor COO bij de faculteit der Letteren van de
Universiteit Leiden en heeft haar speurtocht op het Internet en het World Wide
Web naar nuttige sites voor het mvto voortgezet en op schrift gesteld.
Na een uitgebreide inleiding over de technische toepassingen van Internet voor
het talenonderwijs (deel 1), wordt in deel 2 aandacht besteed aan de didactische
mogelijkheden van Internet. Deze worden voorzien van een aantal voorbeelden uit
de reeds op gang gekomen lespraktijk.
Leeswijzer
Omdat de doelgroep van de auteur de leraren in opleiding zijn en diegenen die nog weinig of geen ervaring hebben met Internetgebruik, heeft zij een leeswijzer opgenomen om de lezer te begeleiden bij zijn tocht door het technische eerste deel van het boek waardoor deze de ingewikkeld lijkende terminologie gedoseerd krijgt aangeboden. Dat zou het schrikeffect kunnen verminderen. Die voorzichtigheid van de auteur lijkt overbodig. Ze heeft de gave om de basiskennis van de computertechnologie helder uiteen te zetten. Om die reden is het aan te bevelen dat alle lezers, ook degenen voor wie ICT een geheel nieuwe materie vormt, kennis nemen van deel 1. Pas dan valt deel 2, de didactische toepassing van Internet in de dagelijkse lessen, in vruchtbare grond.
Deel 1. Technische toepassingen van Internet
De auteur houdt er terecht rekening mee dat er onder haar
lezers docenten en studenten zijn die met hun computer alleen maar
tekstverwerken. Deze moeten natuurlijk, voordat ze de eerste stap naar Internet
kunnen zetten, exact weten wat je daar voor nodig hebt. Vandaar dat Corda
aandacht besteedt aan het modem, de Internetprovider, e-mailprogramma's, de
web-browsers, de zoekprogramma's enz. En als aan alle technische voorwaarden
zijn voldaan, dan kan er asynchroon (hoofdstuk 2) en synchroon (hoofdstuk 4)
worden gecommuniceerd. Het nadeel van asynchrone communicatie bij het e-mailen
en bij het deelnemen aan discussiegroepen is, dat de deelnemers
uitsteltolerantie moeten hebben totdat de ontvanger van het bericht zich
verwaardigt te reageren. De synchrone communicatie speelt zich af in real time
en is daardoor veel levensechter. Als voorbeelden daarvan bespreekt de auteur
allerlei chat-programma's zoals Internet Relay Chat (IRC) (hoofdstuk 4.2) en de
MOO's (Multi-User Dungeons Object Oriented) (hoofdstuk 4.3). Leerlingen kunnen
daar rondkijken en van alles inbrengen in een op tekst gebaseerde virtuele
omgeving. MOO's zijn wel moeilijker in een schoolsituatie te realiseren en zijn
nogal arbeidsintensief voor de docent mvt of de systeembeheerder.
De technische top van Internet is natuurlijk videoconferencing (hoofdstuk 4.4),
beeld en geluid in real time. In tegenstelling tot alle eerder genoemde
synchrone en asynchrone communicatiemogelijkheden die beperkt bleven tot lezen
en schrijven in de doeltaal, komt bij de videoconferencing luisteren en spreken
aan bod. Je hebt er een simpele videocamera voor nodig en gratis te downloaden
software. Technisch dus haalbaar, maar didactisch nog in de kinderschoenen.
In hoofdstuk 3 komt het World Wide Web aan de orde. Aan de hand van enkele
praktijkvoorbeelden laat de auteur op eenvoudige wijze zien hoe je moet
navigeren om bij het adres van de gewenste website te komen. Daarbij voert Corda
ook enkele off-line browsers, zoals Webhacker, Websnake, Back Web ten tonele
(p.54). Deze waren bij de oudere versies van Netscape en Internet Explorer nog
handig om delen van een bezochte website weer op te roepen. Sinds de komst in
juni 1999 van versie 5 van Netscape en Internet Explorer, zijn deze off-line
browsers overbodig geworden. Wie een website nog eens wil bezoeken, klikt in
Internet Explorer 5.0 online op toevoegen aan favorieten en vinkt aan
off line beschikbaar maken. In de meeste gevallen is dan een klik op die
favoriete link voldoende om er zonder kostbare telefoontikken terug te kunnen
keren.
Dit geldt ook voor het voorbeeld dat de auteur in hoofdstuk 3.2 geeft van een
e-mailprogramma. Zij laat waarschijnlijk de configuratie zien van haar eigen
computer met de freeware mailclient Eudora Light (p.32-40). Dit gratis te
downloaden mailprogramma was populair bij POP3 gebruikers die enkele jaren
geleden af wilden van de mailprogramma's van hun providers die geen MIME
ondersteunden en waarmee ook geen tekst kon worden opgemaakt. Sinds kort maakt
het gratis te downloaden MS Outlook Express 5.0 waarmee opgemaakte tekst, geluid
en beeld kunnen worden verstuurd, het door Corda besproken Eudora Light
overbodig.
Achtereenvolgens laat de auteur zien hoe je webdocumenten, eventueel met
afbeeldingen, kunt archiveren, bewerken, printen of digitaal doorgeven aan
anderen. In hoofdstuk 3.4. kun je leren hoe je de belangrijkste zoekmachines
moet gebruiken om snel je surfdoel te bereiken.
In hoofdstuk 3.6. wordt aandacht besteed aan beeld en geluid via het WWW,
belangrijk vanwege de luistervaardigheidstraining. Volgens Corda zijn er
duizenden radiostations die in verschillende talen radioprogramma's uitzenden en
die via zoekmachines zijn te vinden.
Deel 2: didactische toepassingen van het Internet.
In de inleiding op dit deel van haar boek vergelijkt de
auteur het traditionele leren in de traditionele leeromgeving, waarin de docent
de spil van het didactisch gebeuren is, met de leeromgeving gebaseerd op
netwerkcommunicatie. Daarin speelt de leerling een veel actievere rol dan in de
traditionele setting. Hij gaat zelf op informatie uit buiten de muren van de
klas en moet leren ordening aan te brengen in de grote hoeveelheid documenten
die hij op zijn zoektocht tegenkomt. Zo leert hij beter zijn eigen leerproces te
construeren en op creatieve wijze problemen op te lossen.
De indeling van deel 2 is ongeveer gelijk aan die van deel 1. Ook hier weer de
tweedeling tussen synchrone en asynchrone communicatie via Internet.
Vanaf hoofdstuk 2 volgen dan allerlei voorbeelden van activiteiten waarbij
steeds keurig wordt vermeld wat het doel ervan is, wat de doelgroep is en
hoeveel lesuren aan de voorbereiding van de genoemde activiteit worden besteed
en tenslotte het aantal lesuren waarin de activiteit op de computer wordt
uitgevoerd.
De auteur geeft enkele voorbeelden van asynchrone communicatie zoals
e-mailuitwisselingen met buitenlandse scholen (hoofdstuk 3). Alvorens de
leerlingen vrijelijk zelf hun communicatieve vaardigheden te laten realiseren,
kunnen docenten ook kiezen voor een wat gerichtere aanpak door de leerlingen
zich eerst zelf te laten beschrijven. De instructiebladen daarvoor zijn te
downloaden vanaf de website: The Image of the Other, te vinden op
http://print.cps.nl/image/les.html
(niet meer in augustus 2003)
In hetzelfde hoofdstuk levert Alessandra Corda een serie adressen waar partners
voor e-mailprojecten zijn te vinden, zoals het Europees Scholen Project
(p.124-125), het International Education and Resource Network, dat meer
dan 1000 scholen omvat in 30 landen (p.126), Kidlink, ePals, Part base
(p.129 ev) enz. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met enkele reeds uitgevoerde
e-mailprojecten voor Duits, Engels, en Frans. Deze projecten zijn geëvalueerd en
zijn te vinden op de website van Thomas Peters op http://users.educ.uva.nl/thomasp/msp/mspll.htm.
Zie ook zijn artikel in LT 542 bladzijde 533-535.
In hoofdstuk 4 komt het World Wide Web aan de orde en natuurlijk het antwoord op
de vraag wat de leerlingen daar kunnen vinden om hun taalvaardigheid te
vergroten. De auteur noemt een aantal websites waar allerlei oefenmateriaal is
te vinden. De meeste daarvan zijn Engelstalig, gelieerd aan een universiteit en
gericht op de eigen studenten als hulpmiddel bij het verwerven van
taalvaardigheid voor Frans, Duits, Spaans, Italiaans, Russisch e.a.
Als eerste activiteit wordt genoemd Kranten (p.159-160). Het eerste
voorbeeld daarvan komt uit de ook door Uschi Felix in haar boek Virtual
language Learning (zie LT 539) hoog geprezen website bij de Italiaanse
leergang Adesso van Heinle & Heinle publishers in Boston. Op het door
Corda opgegeven adres: http://adesso.heinle.com/ch 18.html vindt de lezer
hoofdstuk 18, de laatste les van de Internetversie van deze methode waar enkele
groepsopdrachten over enkele bekende Italiaanse kranten moeten worden
uitgevoerd.
In de volgende activiteit worden leerlingen gestuurd naar de meteorologische
diensten van het land waarvan de taal wordt bestudeerd om de weersverwachting te
lezen (p.161-163). Vervolgens kunnen ze voor alle talen elektronische
ansichtkaarten versturen (p.164-165), horoscopen bestuderen, hotels vergelijken,
toeristische informatie inwinnen, film en tv-programma's opvragen, persoonlijke
informatie vragen bijvoorbeeld over de Spaanse koninklijke familie en op
commerciële websites de aangeboden producten keuren en vergelijken met
gelijksoortige van een ander merk enz. De auteur biedt daarbij allerlei
suggesties om de genoemde activiteiten wat voor te structureren. Tenslotte
kunnen leerlingen natuurlijk ook gewoon taaloefeningen maken. Het aantal
websites met bijvoorbeeld grammaticaoefeningen voor alle talen neemt de laatste
tijd toe. De voorbeelden die de auteur daarvan laat zien (p.183-186) komen zo te
zien uit Hot Potatoes, een gratis te downloaden auteursprogramma van Martin
Holmes en Stewart Arneil van het Talencenrum van de Victoria Universiteit in
Canada dat is beschreven in de sectierubriek Frans van LT 538 en 539. Wie deze
oefeningen wil bekijken moet naar
http://web.uvic.ca/lancenrd/martin/weblang, waar onder andere in Geneve
ontwikkeld lesmateriaal Engels is te vinden.
In hoofdstuk 5 behandelt de auteur de didactische implicaties van schriftelijke
synchrone communicatie en videoconferencing. Zij beschrijft een experiment 'chatting'
op het Augustinus College in Amsterdam en geeft aanbevelingen om de synchrone
communicatie in IRC en MOO's soepel te laten verlopen. Zo is het mogelijk te
discussiëren over één bepaald onderwerp, een route volgen op een MOO en de
leerlingen interviews te laten afnemen. Tenslotte kunnen leerlingen die ervaring
hebben opgedaan met het werken in een MOO, zelf een ruimte inrichten.
Bibliografie en bijlagen
Hoe nieuw het didactisch gebruik van Internet is, blijkt
uit de uitgebreide bibliografie. Op één na zijn alle studies gedateerd tussen
1995 en 1998.
In bijlage 1 geeft de auteur enkele adressen waar inlichtingen over het werken
met MOO's kunnen worden ingewonnen. Tevens zijn in deze bijlage allerlei
belangrijke sites te vinden voor verschillende talen, adressen om partners of
informatie te vinden voor e-mailprojecten. In bijlage 2 kan de geïnteresseerde
lezer leren hoe hij zich kan abonneren op allerlei bestaande discussielijsten.
In bijlage 3 staat de termen- en begrippenlijst, handig om tijdens het lezen te
raadplegen. In bijlage 4 staan alle genoemde activiteiten per eindterm volgens
de examenprogramma's havo/vwo. Deze zijn gegroepeerd naar vaardigheid. De auteur
had er echter goed aan gedaan om achter elke activiteit te vermelden voor welke
taal deze is toegepast en het nummer van de bladzijde waar de genoemde
activiteit is te vinden. Dat voorkomt onnodig bladeren.
Als laatste voegt Corda nog twee tabellen toe. In de eerste staat een overzicht
van de niveaus van taalvaardigheid in de examenprogramma's voor havo en vwo. In
de tweede vindt de lezer een aantal voorbeelden van taalmateriaal verdeeld over
de verschillende niveaus. Hiermee kunnen docenten gerichter zoeken naar
geschikte Internetactiviteiten.
Conclusie
Dit boek, het eerste in zijn soort in Nederland, geeft een
goed gedocumenteerd overzicht van de technische en didactische mogelijkheden van
Internetgebruik. Het hoort daarom thuis op het bureau van elke talendocent en op
de leestafel in de docentenkamers.
Natuurlijk zijn er nog wensen. De auteur laat weinig gebruiksmogelijkheden van
het World Wide Web zien. Als reden daarvoor voert ze aan dat webactiviteiten
voor het talenonderwijs in Nederland nog in de kinderschoenen staan in
vergelijking met e-mailprojecten (p.149). Wel noemt ze een aantal Nederlandse en
Europese websites, waaronder De Digitale School, de School voor Morgen,
Kennisnet en European Schoolnet. Maar deze sites in opbouw bieden nog
weinig activiteiten waarop virtuele taallessen kunnen worden gebaseerd. Vandaar
dat in ons land veelvuldig gekeken wordt naar websites die door talencentra van
Universiteiten ten behoeve van hun eigen studenten zijn opgezet. Deze hebben het
nadeel dat ze in niet voorgestructureerde vorm, onze leerlingen weinig te bieden
hebben. Eén van de weinige sites die zich zowel richt op docenten Frans en in
een apart deel op leerlingen, is een Canadese site te vinden op
http://www.2learn.ca/toile2/guide.html (p.219). Deze website zou
misschien een voorbeeldfunctie kunnen hebben bij het opzetten van websites met
lessuggesties voor docenten en opdrachten voor leerlingen.
In haar inleiding schrijft Corda dat door de lange productietijd van haar boek
het onvermijdelijk is dat sommige van de door haar genoemde adressen intussen
zijn veranderd (p.15). Dit nadeel had haar uitgever kunnen voorkomen door bij
het boek een CD-ROM of diskette te voegen met alle links. Deze zouden dan elk
jaar kunnen worden ververst, aangevuld en bijvoorbeeld bij abonnement
beschikbaar kunnen worden gesteld.
Levende Talen Magazine, februari 2000