Ict-didactiek begint bij vakdocent
Managers kopen met elo's weinig
meer dan een schoolbord
In het blad ict op school van augustus 2005 vulde Jan Lepeltak,
lector ict en veranderende didactiek bij de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden,
op persoonlijke titel een dossier over de relatie leermiddelen en ict in het
voortgezet onderwijs. Met de hoge boekenprijs als breekijzer wil Lepeltak het
debat over de beperkte ict-toepassing in de school openbreken. De uitgevers gaan
het ict-pad niet op omdat de markt er niet om vraagt, ze voegen hooguit een cd
bij bij het toch al dure leerboek, dat dan nog duurder wordt. Maar het blad
richt zich op de verkeerde partijen. Ict-didactiek begint niet bij
directies en besturen die een elo aanschaffen, maar bij de vakdocent.
In zijn inleiding stelt
Lepeltak dat de afgelopen vier jaar de leermiddelen voor het voortgezet
onderwijs ongeveer 25% duurder zijn geworden. Desondanks ondervinden de
leerboeken nauwelijks concurrentie van ict en het internet. Het boek domineert
nog steeds en biedt de leerlingen hoogstens ter aanvulling enige op ict
gebaseerde opdrachten. Deze toegift werkt dan weer prijsverhogend. Het is te
begrijpen dat educatieve uitgevers aarzelend het ict pad opgaan, want ook vanuit
het veld is er weinig vraag naar educatieve software. Daardoor blijft het
traditionele lesmateriaal overheersen. Bovendien is het digitale materiaal dat
educatieve uitgevers in combinatie met gedrukt materiaal aanbieden, didactisch
meestal vrij traditioneel van aard.
Wel zie je de laatste jaren een ontwikkeling naar mixed media. De methode
bestaat uit een leerboek, werkboeken, antwoordboeken, een cd-rom met allerlei
gegevens, soms nog wat interactieve programma’s en een website. Volgens Lepeltak
is dit een foute ontwikkeling: ‘inhoud van de leerboeken en media worden op
elkaar gestapeld. Er komt steeds iets bij, maar er gaat niets af. Dat
leermethoden dan duurder worden is evident’.
Niet innovatief
Alleen de ouders als betalende instantie komen daartegen in opstand. De scholen
en vooral de docenten die het boekenpakket voor hun klassen vaststellen, letten
vaak meer op de lay-out dan op rendabele toepassingen van de leergang. Zij
hoeven ook niet voor de kosten op te draaien. Door deze marktwerking zie je
weinig verschil met het lesmateriaal van 50 jaar geleden. Lepeltak: ‘er komt
hoogstens een ict-sausje overheen. De leerlingen mogen er alleen wat meer
zelfstandig mee werken. Van zelfstandig leren is geen sprake’.
Volgens de schrijver komt er vanuit de school geen vernieuwingsvraag. Dan valt
er van de uitgevers ook niet veel te verwachten. De docent heeft soms het gevoel
gedwongen te worden ICT te gebruiken en leerstandaarden te halen. Voor het
gebrek aan innovatiekracht wijst de uitgever naar de markt, de bezoekers van de
markt wijzen weer naar de schappen waarop vooral traditionele leermiddelen zijn
te vinden.
Traditie & gewoonte
Veel scholen, vooral schooldirecties, hebben vernieuwing en zelfstandig leren
hoog in het vaandel staan, maar in de praktijk komt daar op klassenniveau weinig
van terecht. Daar heerst het traditionele instructiemodel waarbij frontaal wordt
lesgegeven en opdrachten worden verstrekt. Lepeltak: ‘dat de meeste docenten
kiezen voor een aanpak die niet te ver ligt van hun vertrouwde manier van
werken, is begrijpelijk. Werkdruk, didactische scholing en traditie (of moet men
zeggen gewoonte) en dus uiteindelijk lijfsbehoud bepalen de keuze. Uit allerlei
onderzoek blijkt dat het feitelijk gerealiseerde curriculum in hoge mate bepaald
wordt door de gebruikte lesmethode. Het is het leerboek dat het planningsgedrag
van de leerkracht bepaalt. Er is niet zoveel reden om aan te nemen dat dit in 10
jaar dramatisch is veranderd. Nog steeds bestaat de kern van een methode uit een
tekstboek gecombineerd met voor de uitgevers profijtelijke werkboeken die
jaarlijks moeten worden aangeschaft. ICT is en blijft een aardige toevoeging
vooral voor oefenen en remediëren, maar niet om bijvoorbeeld die werkboeken
overbodig te maken’.
Lepeltak besteedt ook aandacht aan de ontwikkeling van elo’s. Een
toenemend aantal scholen maakt daar ook al gebruik van. Het voordeel daarvan
zijn de communicatiemogelijkheden tussen docent en leerlingen. Met gebruik van
een elo hoeven de leerlingen niet meer allemaal leeftijd- en niveau gebonden op
hetzelfde moment in de luisterhouding in een lokaal te zitten. Differentiatie
naar niveau, tempo en leerstijl behoren dan tot de mogelijkheden. Maar terecht
voegt Lepeltak daaraan toe dat het lesmateriaal dan meer flexibiliteit moet
hebben. Daarbij kan ICT een belangrijke rol spelen.
Als de leerlingen via de elo van de school toegang krijgen tot het lokale
netwerk, dan kunnen docenten de lesopdrachten ook via het netwerk distribueren.
De schrijver bespreekt vervolgens enkele bekende elo’s. Deze tool heeft zijn
ontwikkeling te danken aan het gebruik bij het hoger onderwijs en heeft daar dan
ook alle kenmerken van. Als het voortgezet onderwijs dat gebruik via daarop
gerichte cursussen gaat imiteren, dan weet je zeker dat het mis gaat. Een docent
die via de elo zijn leerlingen laat weten dat ze voor de volgende les hoofdstuk
3 van het boek moeten leren en uit het werkboek de oefeningen 5 -10 moeten
maken, denkt misschien met ict bezig te zijn, maar in wezen gebruikt hij de elo
slechts als een schoolbord. Vandaar misschien ook de naam van de meest bekende
(en duurste) elo: Blackboard.
Alles digitaal
Moeten docenten nog vertrouwd zien te worden met al die nieuwigheden, hun
leerlingen hebben al lang van elkaar geleerd hoe de computer werkt. Lepeltak:
‘ze weten niet beter of tekst schrijf je met een tekstverwerker en informatie
haal je van internet. Communiceren doe je via MSN en je afspraken regel je via
een SMS’je. Alleen leren doe je voor het grootste deel met een schoolboek’.
Wie trouwens de ontwikkeling van elo’s volgt, kan zien dat de promotie en de
scholing daarvan uitgaat van universiteiten, hogescholen en pedagogische centra.
Zo heeft het Amerikaanse Blackbloard zijn marktleiderspositie te danken aan de
van de universiteit Wageningen afkomstige firma Stoas. TeleTOP is ontwikkeld op
de Universiteit Twente en wordt op de markt gebracht door het Dinkel Instituut,
onderdeel van deze universiteit. Het Noorse Fronter, hier met een eigen bedrijf
en gepromoot door het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, is volgens eigen
zeggen ‘de grootste leverancier van de universiteits- en hogeschoolsector in
Noorwegen en Finland. Deze elo is dan ook in 1998 ontwikkeld aan de universiteit
van Oslo. In ons land hebben den Haag en Zoetermeer deze elo voor het hele
onderwijs in hun gemeentes aangeschaft.
En zo gaat het meestal. Bestuur en managers beslissen over de aankoop. Het motief daarvoor is niet de behoefte van de docenten aan de elo,
maar het marktmechanisme van hoe meer afnemers des te goedkoper. Als de koop
eenmaal is gesloten, promoveren een paar gemotiveerde docenten via cursussen tot
middenmanager en leggen hun collega's de elo van bovenaf op.
De aanbevelingen
Na zijn duidelijke analyse van de houdgreep waarin uitgevers en scholen elkaar
houden, komt Lepeltak ook met een serie aanbevelingen om computer ondersteund
onderwijs te realiseren. Dat moet volgens hem gebeuren door het opstellen van
‘strategieën voor verandering via samenwerking’ tussen opleiders, docenten,
scholen en contentontwikkelaars. Door de samenwerking zou dan een nieuwe andere
markt kunnen ontstaan voor betaalbare leermiddelen. Die markt ontstaat door ‘de
kanteling van aanbod naar vraagkant’. Volgens lepeltak bereik je dit door de
volgende zes acties:
1.Stimuleren van regionale platformen
Lepeltak pleit hier voor samenwerking tussen scholen in de regio. Maar wat is
het nut van de door hem voorgestelde regionale platformen? Daar hebben docenten
in ieder geval niets in te zoeken. In het voortgezet onderwijs geven ze namelijk
een vak in een vaklokaal. Van daaruit is de samenwerking al jaren geleden op
gang gekomen. Een groeiend aantal docenten en vooral die een taal geven, zijn al
lang met hun breedbandverbinding de regio uit en werken veelal internationaal
samen aan het verbeteren van hun onderwijs. Steeds meer worden ze gevolgd door
hun leerlingen met internationale per e-mail of via het internet, soms
vakoverstijgend uitgevoerde projecten, zoals die van Grassroots, iEARN, Science
Fair, Olyfran, This is a journey om er maar een paar te noemen. Al die projecten
leveren voor een groot aantal vakken een schat aan gratis lesmateriaal.
Hoe docenten per vakgebied kunnen samenwerken vind je in ons land in de digitale
vaklokalen op www.digischool.nl en in het buitenland in Word Surfing opgezet
door een groep Engelstalige talenleraren, die gigantisch veel meestal gratis te
downloaden lesmateriaal hebben verzameld www.internetonderwijs.net/artikelen2005/WordSurfing/ws.htm.
En achter al die dichte deuren van de klaslokalen ontstaan soms weldegelijk
leerboekonafhankelijke lessen. Dan staat daar een beamer, een computer met een
snelle internetverbinding en een webdidactisch geschoolde docent, zoals in dit
vaklokaal Duits www.internetonderwijs.net\artikelen2005\OSP\osp.htm. Wat kan een
regionaal platform daaraan toevoegen?
2.
Starten van eigen projecten
Lepeltak beveelt hier de scholen aan om afspraken met educatieve uitgevers te
maken voor het zelf ontwikkelen van ict, grafisch design en auteurs en
projectmanagement. Maar waarom, wat en voor wie zouden scholen zelf iets moeten
ontwerpen? Je hoeft maar even te grasduinen op internet of in de archieven van
bijvoorbeeld ThinkQuest om te zien wat er al aan ict en grafisch design door
docenten en leerlingen is ontworpen. Auteurs en projectmanagement zijn meer
gericht op de schooldirectie dan op docenten en dragen dus niet bij tot de
verbetering van het vakonderwijs. Alle docenten weten intussen dat een van
buiten de school afkomstige vernieuwingsoperatie een goed onthaal vindt bij het
schoolmanagement vanwege de bezuiniging op de personeelskosten. Het gevolg
daarvan is een continue vermindering van het aantal contacturen.
3.
Doorbreken van de facto monopolie
Ondanks de onderlinge concurrentie hebben de educatieve uitgeverijen een
monopoliepositie. Lepeltak pleit ervoor deze te doorbreken. Maar dat kan alleen
op vakniveau door de betreffende docenten. En die houden nu juist volgens hem
krampachtig vast aan de traditionele leermiddelen.
4.
Starten van eigen projectbureaus.
Hierbij denkt de schrijver aan onafhankelijke projectmanagementbureaus.
Deze moeten hun diensten aanbieden aan samenwerkende scholen, lerarenopleidingen
en uitgevers. Deze bureaus krijgen betaald voor hun diensten. Hierbij vergeet de
schrijver dat instellingen als de pedagogische centra en de lerarenopleidingen
tegenwoordig zelf al de markt op moeten om (na)scholing te verkopen. Deze hebben
geen voordeel van overkoepelende projectbureaus die het verlenen van diensten
aan het onderwijsveld van ze overnemen. Dat geldt ook voor de uitgevers en niet
in de laatste plaats ook voor de docenten en hun leerlingen. Zij zijn dan
verplicht alle producten van een regionaal opererend projectbureau af te nemen.
Maar het zal hun niet veel uitmaken waar het lesmateriaal vandaan komt, van een
projectbureau of van een uitgever. Bovendien kun je je afvragen of die
projectbureaus goedkopere en betere leermiddelen kunnen ontwikkelen dan de
uitgevers. Wel is het zeker dat schoolbesturen hun verantwoordelijkheid voor het
onderwijs gaan delegeren aan de projectbureaus. Schooldirecties zullen veel van
hun taken laten uitvoeren door het bureau en daardoor nog verder komen af te
staan van de lespraktijk. Wie profiteren dan eigenlijk van de projectbureaus? De
docenten en hun leerlingen in ieder geval niet.
5.
Samenwerking met partijen buiten het voortgezet onderwijs met name het hoger
onderwijs en bedrijfsleven.
Het is me niet duidelijk hoe het algemeen voortgezet onderwijs kan profiteren
van de door Lepeltak voorgestelde samenwerking.
6.
Stimuleren van communicatie.
Dit lijkt op het eerste gezicht een goede aanbeveling. Het zijn er wel twee. De eerste luidt: zorgen
voor professionele communicatie en informatieoverdracht tussen de betrokkenen.
Als hij met betrokkenen weer uitgevers, schoolbesturen en lerarenopleidingen
bedoelt, dan zal dat de docenten en hun leerlingen om het even zijn. De tweede aanbeveling
bevat voor het eerst het woord ‘onderwijsinhoudelijk’. Dat slaat op degenen
die daar verantwoordelijk voor zijn: de docenten. Voor hen moeten er
conferenties en workshops komen.
Gelukkig zijn die er al in
overvloed. Die staan in de agenda’s van de bij het Platform OVVO
(Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs) aangesloten verenigingen.
Om er maar één te noemen: de Vereniging
van Leraren in Levende Talen (VLLT) organiseert elk jaar een zeer goed bezochte
landelijke studiedag. Afgelopen jaar was daarvan de titel ‘Grenzeloos leren’.
Dat ict daar een belangrijke rol bij speelt, spreekt natuurlijk vanzelf.
Vanuit vakgebied
Ict op School wil met deze
bijdrage van Jan Lepeltak de discussie aangaan over de rol van ict in de
traditionele leermiddelen. Dat er iets moet veranderen lijkt mij ook duidelijk.
Alleen niet op de wijze die de schrijver voor ogen staat. Zijn bijdrage is
gericht op de opleidingen, de uitgevers en het schoolmanagement. Docenten moet
je aanspreken op hun vakgebied. Daarover kunnen ze discussiëren als de besten.
Onderwijsvernieuwingen, zoals bijvoorbeeld ict-gebruik, moeten komen vanuit de
vaklokalen. Van daaruit moet de samenwerking komen voor zover die er al niet is.
Internet heeft de drempels verlaagd en maakt het mogelijk tot ver over de eigen
landsgrenzen te kijken. Docenten zouden voor de opkomst daarvan geen
mogelijkheid hebben gehad om zonder tussenkomst van een educatieve uitgever,
ongevraagd lesmateriaal voor andermans leerlingen te ontwikkelen en te
publiceren. Dat doen ze nu wel op hun eigen website of op die van hun school,
waar alle vakcollega’s en hun leerlingen, waar ook ter wereld, dat kunnen
downloaden en gratis gebruiken. Voor alle vakken is er genoeg lesmateriaal te
vinden om de schoolcomputers te vullen. Misschien eerst als aanvulling op de
traditionele leermiddelen, maar later misschien ook als vervanging daarvan. Het
zou goed zijn als ict op school de discussie vanuit de vaklokalen en niet vanuit
het schoolmanagement zou voortzetten.
Het
dossier is in zijn geheel en in samenvatting te downloaden vanaf
http://www.ictopschool.net/Acties/Vrijepagina.2005-08-31.4829